- Articles
Van het schip naar de wal
Het oud-schippersechtpaar De Groot-Nap woont aan de Scheepmakerskade. Het is dezelfde plek waar ze jaren met hun klipper ‘Mare Silentum’ lagen. Huizen stonden er nog niet. Ze vertellen over hun leven als binnenvaartschippers, de Leuvehaven en hun liefde voor het varen.
Wonen aan de kade
Het huis van Jan de Groot en Geke Nap ligt enigszins verborgen aan de Scheepmakerskade. Toch kunnen ze vanaf hun balkon precies de plek zien waar ze jarenlang met hun schip hebben gelegen. “We lagen meestal hier, en af en toe in de Zalmhaven. Het varieerde hoe lang we hier lagen, een dag of soms een week.” vertelt Geke. “Dit was een wachthaven,“ vult haar man Jan aan, “alle schepen lagen hier leeg, te wachten op nieuwe lading.” Het echtpaar vervoerde vooral graanvoer, ijzer en kunstmest. De lading werd in de Europoort of Botlek opgeladen. Als zelfstandige binnenvaartschippers ging Jan naar de Schippersbeurs aan de Rodezand om een vracht te scoren. Later ging dat per telefoon maar tegenwoordig werkt bijna iedereen voor een baas. Een beetje zoals het vroeger bij het beurtvaartcentrum ging legt Jan uit. “In dat centrum kregen de kleine schepen die voor een bedrijf voeren, te horen waar ze naartoe moesten.”
De schippersbeurs
Als een schipper zijn lading gelost had, kreeg hij een briefje mee dat zijn schip leeg was. De lostijd op het briefje bepaalde voor je beurt bij de beurs. De schipper vaarde zo vlug mogelijk terug naar zijn ligplaats, om zich met het briefje in te kunnen schrijven bij de beurs. Deze schippersbeurs zat in het Beursgebouw aan de Coolsingel met de ingang aan de Rodezand. Elke dag was de beurs geopend. Om negen uur was het een drukte van belang als alle schippers die in een wachthaven lagen, bij de ingang stonden te wachten. Op basis van je lostijd-briefje werd je beurt bepaald voor het aanbieden van de vrachten. Deze reizen werden op het bord geschreven. Was de reis akkoord, dan sloeg de veilingmeester met een hamer om de overeenkomst te beklinken. De tarieven waren afhankelijk van de grootte van het schip, maar lagen vast en gingen per ton. Midden jaren zeventig ging dit vaste prijssysteem ondanks protesten van de schippers op de schop. De binnenvaartschepen vervoerden afhankelijk van hun grootte tot zo’n 300 ton. De grote containerschepen kwamen pas in de jaren tachtig.
Schippershart
Jan vertelt dat zijn ouders ook binnenvaartschippers waren maar dat hij graag naar de grote vaart wilde. Na zijn diploma op de Zeevaartschool in Delfzijl gehaald te hebben vertrok hij als stuurman op het oceaanschip ‘Mare Liberum’. Zijn thuishaven was New Orleans. Jan vond het machtig. “Ik heb mooie ervaringen aan de zeevaart overgehouden. Maar je moest wel goed tegen slingeren kunnen.” Hoe mooi zou het zijn als zijn geliefde Geke dit ook zag zitten? Helaas voor Jan liep de bootreis met Geke, die niet uit een schippersfamilie kwam, niet goed af. Geke werd enorm zeeziek. Het stel wijzigde de plannen en kochten een binnenschip. Een hele onderneming want een gebruikt schip kostte al gauw veertigduizend tot tweehonderdduizend gulden. Tegenwoordig een schijntje. Geke: “Maar we hadden veel gespaard. En de hypotheek hadden we binnen een jaar afgelost!”
Toen zij naar Rotterdam vertrokken!
Ze vertrokken naar Rotterdam en gingen in 1962 voor anker in de Leuvehaven (red. het hele havengebied met Wijnhaven, Scheepmakershaven etc. wordt Leuvehaven genoemd). Jan: “Die lag helemaal vol met boten. Echt heel gezellig, want je kende elkaar allemaal.” Aan wal was het nog een kale bedoening. Geke: “De kinderen speelden op de lege vlaktes. Hier aan de kade of op de Appelpunt. Daar staan nu flats.”
Ze hebben de stad zien veranderen. Geke: “Toen mijn moeder jong was, was het Witte Huis het hoogste gebouw van Europa. Toen wij jong waren, was de Maastorenflat het hoogst als we Rotterdam binnenkwamen. Nu zie je alleen maar hoge gebouwen.”
Het huis op de boot
Hun eigen huis was natuurlijk de boot. Eerst bezaten ze een Doesburger Aak, later een klipper. Een boot van 42 meter lang en 6,6 meter breed met een groot ruim en een stuurhut. Hoe ziet zo’n woning er eigenlijk uit? Jan en Geek leggen het uit. Het woongedeelte bereikte je via een trapje in de stuurhut. Eerst belandde je in de theehut, een ruimte met de keuken, een tafel en zelfs een tafelvoetbal. Nog een trapje naar beneden kwam je in de roef. Daar stond een bankstel en een tafel met wat stoelen. De ouderslaapkamer lag op deze etage en er was een klein halletje met de douche en wc. Een laatste trapje leidde naar het achteronder. In deze ruimte, zonder ramen, met een luchtkoker, stonden de twee bedden van hun kinderen. Op dek had Geke een waslijn van veertig meter. Daar maakte ze sommige huisvrouwen aan wal bijzonder jaloers mee.
De Witte Zwaan
Het leven als schipper is anders dan aan wal. Jan en Geke hadden een postadres op de boot De Witte Zwaan die aan de Terwenakker lag. “Rijen postbussen en telefooncellen stonden daar.” vertelt Jan. “En er was een wasserette, zaaltje voor feestjes of vergaderingen en zelfs een kleuterschool voor schipperskinderen.” vult Geke aan. “Busjes uit alle havens brachten kinderen naar deze school.” Hun eigen kinderen gingen liever naar de wat kleinere ligplaatsschool in de Zwarte Paardenstraat. Later gingen ze naar het internaat aan de Mathenesserlaan. Beide scholen bestaan niet meer, het schippersinternaat is nu in Capelle aan den IJssel. Geke: “Maar waar we ook lagen, we haalden de kinderen in het weekend altijd op. Meestal ging ik met de trein.” Als ze in Rotterdam lagen gingen ze geregeld even bij andere schippers buurten.
Parlevinker, de varende SRV
Normaal gesproken deden schippers boodschappen aan wal. In de wederopbouw was de koelkast nog geen gemeengoed, dus bederfelijke waar werd beperkt ingekocht. Het was daarom niet ongewoon dat een schipper tijdens zijn reis levensmiddelen tekort kwam. Geen nood, want op de grote rivieren voeren parlevinkers of zoetelaars. Dit waren bootwinkels. Het grote schip ging langzaam varen waardoor de parlevinker langszij kwam en zich vast kon maken. De schipper(svrouw) kon dan aan boord van de winkel om boter, melk, bier of andere kruidenierswaren te kopen. Het beroep bestaat tegenwoordig niet meer en de laatste parlevinker Time is Money, die op de Maas voer, ligt bij Museumwerf voor de binnenvaart in Vreeswijk.
Geke te water!
Als schippersechtpaar ben je erg op elkaar aangewezen. Je werkt en leeft continu samen. Bijna de enige momenten dat ze niet samen waren, waren de ochtenden dat Jan naar de schippersbeurs ging of als de kinderen van of naar school gebracht moesten worden. Ze vertellen van die ene keer dat Jan terug kwam van de beurs en dat het zwart van de mensen zag op de brug. Ziekenwagen en brandweer erbij. “Wat is er aan de hand?” vroeg Jan. “Er is een vrouw in het water gevallen.” kreeg Jan te horen en hij wist meteen: “Dat is die van mij.”
Bleek dat Geke hun jonge hondje naar binnen had willen sturen met een volle wasmand in haar hand. Ze gleed uit over het luik en viel met was en al in het water. Gelukkig werd ze uit het water gevist, dit in tegenstelling tot de lakens. Het nieuws werd gepubliceerd in de schipperskrant Schuttevaer zodat de hele vaargemeenschap, inclusief haar moeder in Delfzijl, op de hoogte was. Ze kunnen er achteraf erg om lachen. Jan haalt het krantenknipsel uit zijn portemonnee. Geke kijkt verbaasd. “Heb je dat altijd bij je? Dat wist ik niet eens.”
Aan wal
Bijna dertig jaar hebben ze met elkaar gevaren. Hun kinderen zijn aan wal gebleven. Zelf kochten ze een plezierjacht, maar die hebben ze net enkele maanden geleden verkocht. De kinderen vonden het te gevaarlijk voor hun ouders. “Misschien hebben ze wel gelijk, het werd toch elk jaar iets zwaarder. En stiekem deed ik niet altijd mijn zwemvest aan.” Geke kijkt ondeugend als ze het vertelt. Ze hebben een mooie tijd gehad en genieten nu van hun appartement in hartje Rotterdam. “Alles zit om de hoek. De dokter, de winkels, de metro en het water.” zegt Jan. Een cruise maken lijkt ze ook wel iets, als de omstandigheden het toelaten. Het is duidelijk; het varende bestaan blijft trekken.