- Articles
Benut de lessen uit de wederopbouw om de woningnood te bestrijden
Volkshuisvesting is weer terug van weggeweest. Tussen nu en 2030 wil de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Hugo de Jonge 900.000 woningen bijbouwen in Nederland. Dit doet denken aan de jaren tussen 1945 en 1960 waarin Nederland 1,5 miljoen woningen realiseerde. Door de verwoestingen van het bombardement was de bouwopgave in Rotterdam extra groot. In hoeverre kunnen lessen uit de wederopbouw de huidige wooncrisis informeren?
Een belangrijke kanttekening bij deze vergelijking is het verschil in urgentie. Na 1945 was de directe noodzaak, vanwege de verwoestingen in de oorlog, veel hoger. Het CBS schat het woningtekort kort na de Tweede Wereldoorlog op 482.000 woningen; vandaag de dag is dat 77.000 woningen.[1] Hoewel de urgentie dus minder hoog is, vraagt de huidige wooncrisis een grootschalige aanpak en zijn er overeenkomsten met de wederopbouwperiode te maken. Hoe zorgen we dat we niet dezelfde fouten maken? Of dat we geen kansen onbenut laten? De aanpak en werkwijze van de naoorlogse wederopbouw kan daarbij niet als blauwdruk dienen, daarvoor is de maatschappij en de bouwwereld te veel veranderd, maar de wederopbouw kan wel ter inspiratie dienen. Die inspiratie laat zich in de volgende vijf aandachtspunten samenvatten.
[1] Het CBS baseert deze getallen op het verschil tussen het aantal huishoudens en het aantal woningen. Ze merkt daarbij op dat zinvol is: “om de ontwikkeling van de woningvoorraad niet alleen met de ontwikkeling van het aantal huishoudens, maar ook met andere demografische ontwikkelingen te vergelijken. In woningmarktanalyses wordt vaak gekeken naar het aantal 25-plussers per woning. Ook dit aantal ligt een stuk lager dan in het verleden. In 1960 waren er 2,2 keer zoveel 25-plussers als woningen. Vanaf 2000 ligt dit verhoudingsgetal op 1,6.” Bron: https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/de-nederlandse-economie/2022/achtergrond-bij-de-huizenprijsstijgingen-vanaf-2013/3-demografische-ontwikkelingen-en-de-woningvoorraad
1. Overheid pak weer de regie
In de Wederopbouw gold de woningnood als 'volksvijand nummer 1'. De Rijksoverheid nam daarom op planmatige wijze de volledige regie over de bouwopgave. In 1947 werkten 5.400 ambtenaren bij het Ministerie van Opbouw en Volkshuisvesting. Zij hadden de totale opgave volledig onderbouwd in lijsten met de benodigde aantallen bouwmaterialen en bouwvakkers. Ook woningbouwcorporaties werden centraal aangestuurd. De schaarste aan bouwmaterialen en bouwpersoneel was namelijk – net als nu- een probleem. De overheid stelde daarom dat bouwactiviteiten de woningnood moest helpen bestrijden. Je huis uitbreiden of een vakantiewoning bouwen was er niet bij. Hoewel een volledige regie vanuit de overheid nu ver weg lijkt, is het de vraag waarom in sommige delen van het land momenteel meer vakantiewoningen worden gebouwd dan gewone woningen. Ook werden in 2022 meer dure woningen gebouwd dan de zo nodige betaalbare woningen: 53 procent van de nieuwe koopwoningen is tegenwoordig duurder dan 500.000 euro terwijl dat vijf jaar geleden nog 11 procent was.[1] Waarom geeft de overheid geen voorrang aan betaalbare (en duurzame) woningen bij het beoordelen van vergunningsaanvragen? Regie nemen door prioriteiten te stellen.
In de Wederopbouw hadden de stedenbouwkundigen een groter mandaat en had de overheid de regie over het grondbeleid. De benodigde tijd voor ontwerp en bouwvoorbereiding was daardoor beperkt, zoals bijvoorbeeld bij de wijk Pendrecht in Rotterdam-Zuid. In 1949 begon de Rotterdamse gemeentelijk stedenbouwkundige Lotte Stam-Beese aan het ontwerp en slechts vier jaar later ging de eerste schop in de grond. Tegenwoordig kost een gebiedsontwikkeling gemiddeld 7 jaar. We staren ons nu blind op het verkorten van de bouwfase, bijvoorbeeld in de vorm van fabriekswoningen, terwijl efficiënte planning en ontwerp meer tijdwinst opleveren.
Het grondbeleid vormt de sleutel om daar verandering in te brengen. Na de oorlog voerde de overheid een actief grondbeleid door grond aan te kopen en ter beschikking te stellen voor woningbouw, terwijl grond dankzij de door marktpartijen ingenomen grondposities, nu een speelbal van speculatie is. Door met het grondbeleid het maatschappelijk belang weer te dienen zouden we opnieuw het ontwerp en de realisatie van de benodigde woningen kunnen versnellen.
[1] Bron: https://www.cobouw.nl/307404/de-utopie-van-100-000-nieuwbouwwoningen-tien-hoofdbrekers-voor-hugo-de-jonge
2. Volkshuisvesting gaat over mensen
De opheffing van het Ministerie van VROM in 2010 betekende het einde van het rijksbeleid voor volkshuisvesting. Invoering van de verhuurderheffing in 2013 leidde tot een enorme afname van bouwcapaciteit van woningcorporaties waardoor woningbouw bijna volledig van de markt afhankelijk werd. De huidige Woondeals, afspraken tussen het rijk en de provincies over de hoeveelheid te bouwen woningen, de locaties en het aandeel betaalbare woningen, zijn gedreven door streefaantallen en gaan niet in op wat er nodig is voor een fijne woonomgeving. Woningen zijn geworden tot simpele ‘woonproducten’. En nu de bouwkosten stijgen, is er voor een visie op wat een woning een ‘goede woning’ maakt, al helemaal geen ruimte meer.
In de wederopbouw stond in de woningbouwopgave de toekomstige bewoner centraal. In 1948 werd het Bouwcentrum in Rotterdam opgeleverd; dit centrum had een gidsfunctie in de opbouw van Nederland. Hier kwamen partijen samen om plannen te maken, te bespreken en te tonen aan het publiek. De visie bestreek zowel de schaal van heel Nederland als het woninginterieur: zo konden bezoekers nieuwe inrichtingen van keukens uitproberen.
In de jaren erna ontstond veel kritiek op de woningen uit de wederopbouw: te veel eenheidsworst en te compacte woningen. Echter, tegenwoordig blijken woningplattegronden uit die tijd vaak flexibiliteit in de inrichting toe te laten. Ook zijn alle kamers van daglicht voorzien, woonruimtes van twee zijden; het doorzon-principe. Ruime gangen, trappenhuizen en entrees stimuleren menselijk contact en een praatje met de buren. Rotterdamse appartementengebouwen uit de wederopbouwperiode zoals de Parkflat, de Plantageflat, de Zuidpleinflat en de Maastorenflat getuigen hiervan. Tegenwoordig zijn woningen vaak kleiner in omvang, met enkelzijdig daglicht, smalle gangen en compacte kernen, zo efficiënt mogelijk georganiseerd om de bouwkosten te beperken. We lijken te zijn vergeten dat enkel een sociale stad een duurzame stad is. Eenzaamheid wordt een steeds groter probleem. Hoog tijd dus, om bewoners en de gemeenschap weer centraal te stellen.
3. Staar je niet blind op modulaire bouwsystemen
Minister de Jonge zet onder andere in op fabrieken die volledig geprefabriceerde en gestandaardiseerde woningen afleveren. Op deze manier wil de minister tijd besparen in het bouwproces. Ook in de wederopbouw ging er veel aandacht uit naar het ontwikkelen van nieuwe bouwsystemen die tijd, geld en kostbare bouwmaterialen moesten besparen. Een van de meest toegepaste systemen betreft een doorontwikkeling van het Welschen-systeem van bouwbedrijf Dura. Dat systeem bestond uit geprefabriceerde elementen die op de bouwplaats gemonteerd werden wat is doorontwikkeld tot volledige gebouwdelen (Dura-Coignet systeem). Dat bleek echter weinig flexibel en ook weinig innovatief. De fabriek was pas rendabel bij een minimum van 6.000 woningen. Doordat de woningen allemaal hetzelfde waren én daarbij van lage kwaliteit, waren ze niet bestand tegen veranderende wooneisen en -wensen. De meeste woningen uitgevoerd in dit bouwsysteem, zijn inmiddels gesloopt.
Dat wil niet zeggen dat fabrieksmatige bouw niet kan slagen, zoals het gelijktijdig ontwikkelde ERA systeem bewijst. Dit systeem ging uit van het principe ‘drager en invulling’. Het casco (de draagstructuur) werd op de bouwplaats opgebouwd, waar de geprefabriceerde invulling (de gevels en het interieur) in werden geplaatst. De woningen hadden een ruime opzet met een breedte van 7,8 meter. Daarbinnen gold volledige vrijheid wat betreft de kamerindeling. Recentelijk zijn een aantal ERA-flatgebouwen gerenoveerd. Het casco bleef overeind, terwijl de gevels en wanden zijn vervangen, passend bij de huidige woon- en duurzaamheidsnormen. Ook in onze tijd is het raadzaam je niet blind te staren op volledig geprefabriceerde systemen, maar de voorkeur te geven aan flexibele bouwsystemen die daardoor lang mee kunnen. Daarbij geldt dat tegenwoordig nieuwe systemen uit duurzame materialen zullen moeten bestaan, in tegenstelling tot de betonnen systemen uit de wederopbouw.
4. Zet in op het 'vinden' van woonruimte
Tegen de acute woningnood na de Tweede Wereldoorlog kon niet direct opgebouwd worden. Om woonruimte toch eerlijk te verdelen werd in 1947 de ‘Woonruimtewet’ in werking gesteld. De wet was ingesteld “ter bevordering van een doelmatige verdeling van de woongelegenheid over de bevolking”. Dit gaf elk gemeentebestuur de bevoegdheid om woonruimte te vorderen en deze eerlijker te verdelen. Mensen met lege kamers in huis konden gedwongen worden om vreemden in huis te nemen. Architecten maakten plannen voor het splitsen van bestaande woningen in meerdere kleine appartementen. Uiteraard is het vorderen van woonruimte en gedwongen splitsing geen oplossing voor de huidige tijd, maar het inzetten op een eerlijke verdeling van woonruimte wél.[1]
Dat daartoe alle reden is, toont onderzoek van het CBS toont aan: een grote groep Nederlanders woont heel ruim. In de bestaande voorraad is hypothetisch zelfs ruimte voor 3 miljoen mensen. De overheid kan met beleid de doorstroom weer op gang brengen, door bijvoorbeeld in te zetten op de bouw van compacte maar kwalitatief goede woningen voor groot wonende ouderen. Of ze zou ontwerpende en financiële onderbouwingen voor het splitsen van woningen kunnen laten opstellen, waardoor ouderen die dat willen in hun eigen woning kunnen blijven wonen. Deze methodiek is zeer relevant omdat de afgelopen jaren huishoudens steeds kleiner zijn geworden. Met een nieuwe variant van de ‘Woonruimtewet’ is het mogelijk deze woonruimte beter te verdelen en minder afhankelijk te zijn van nieuwbouw. Een dergelijk aanpak werpt ook nieuw licht op de vraag of het werkelijk nodig is om de komende tien jaar 900.000 woningen te bouwen.
[1] Bron: https://stadszaken.nl/artikel/2796/woningvoorraad-kan-veel-beter-benut-worden-met-doorstroming
5. Stop met slopen
De laatste les is eenvoudig: stop met het slopen van wederopbouwwoningen. Hierbij was de Wederopbouw overigens niet voorbeeld stellend, want na het afvoeren van het oorlogspuin zijn, zeker in Rotterdam, veel woningen gesloopt die nog (deels) overeind stonden. Dat wil echter niet zeggen dat de sloopgeschiedenis zich moet herhalen. Dit geldt zowel voor kantoorpanden als woningen. Ontwikkelaars claimen dat renoveren ‘technisch en financieel’ niet haalbaar is waar gemeentes vaak snel in mee gaan. Ook woningcorporaties maken vaker de afweging om te slopen en grotere woonblokken terug te bouwen waarmee ze hun voorraad kunnen uitbreiden. Een Rotterdams voorbeeld van nodeloze sloop zijn de woonblokken aan de Gerdesiaweg in Crooswijk die in een eerdere renovatie van trespa gevelplaten zijn voorzien. Dat het tijd is voor een opknapbeurt staat hier niet ter discussie, maar dat betekent nog niet dat sloop nodig is.
Niet enkel vanuit cultuurhistorisch oogpunt is behoud van de wederopbouwarchitectuur belangrijk, maar ook maatschappelijk perspectief. Renoveren is veel duurzamer dan nieuwbouw. De CO2-voetafdruk is beperkt doordat de fundering en draagstructuur (wat in de bouw de meeste CO2 emissies oplevert) behouden blijven. Daarnaast zijn de kosten en de bouwtijd lager dan bij nieuwbouw.
Behalve woningrenovatie kan het transformeren van kantoren naar woningen ook veel opleveren. Een mooi voorbeeld is het kantoorgebouw op de hoek van de Delftsevaart en de Lombardkade ontworpen door de bekende wederopbouwarchitecten Maaskant en van Tijen. Waar vroeger gewerkt werd door medewerkers van de ‘N.V. Koninklijke Commissiehandel Van Stolk’ [1] zijn woningen gecreëerd door Jade Architecten in Rotterdam, de originele gevel is in ere hersteld. De draagconstructie bleek zelfs stevig genoeg om er een woonlaag bovenop te zetten.
Tot slot
De vijf aandachtpunten hierboven zijn zowel waarschuwingen als kansen. Hoewel de woningprijzen momenteel weer dalen zijn ze nog steeds zeer hoog. Voor starters is het bijna onmogelijk om een woning te kopen, laat staan een betaalbare woning. Ook hier kunnen we leren van de wederopbouw; de slogan was ‘Aan den Slag’. Met Rotterdam als leidend voorbeeld sloeg de Rijksoverheid een positieve toon aan: handen uit de mouwen en samen bouwen aan een nieuwe toekomst. Die houding biedt inspiratie om opnieuw breed te denken: deze tijd vraagt om zoveel meer dan enkel woningbouw. We hebben wijken nodig die groen zijn, met schone energie en klimaatbestendig. Waar plekken om te werken, winkelen en ontspannen dankzij slimme (deel)mobiliteit voor iedereen bereikbaar zijn. Waar ruimte is voor gemeenschapsvorming en mensen zich niet langer eenzaam voelen. Dus: schouders eronder en Aan den Slag!
Sanne van Manen is architect bij MVRDV in Rotterdam en voorzitter Platform Wederopbouw Rotterdam
Teun van den Ende is zelfstandig schrijver op gebied van architectuur, stedenbouw en cultureel erfgoed, o.a. voor Rotterdams tijdschrift Vers Beton
Dit artikel bouwt voort op een publiek gesprek op initiatief van het Platform Wederopbouw Rotterdam en het Architectuur Instituut Rotterdam, tijdens de Rotterdam Architectuur Maand 2022. Daaraan droegen bij: Wouter Veldhuis (Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving), architect Ninke Happel, Bianca Seekles (directeur ERA Contour), Tomas Schütz (Manager Vastgoedontwikkeling & Realisatie, woningcorporatie Woonbron) en Paul Groenendijk (Platform Wederopbouw Rotterdam).
- The story of
- Teun van den Ende en Sanne van Manen
- Subjects
- General Guest contributions